7. feb, 2017

Stem wijzer

Nieuwe Wegen. Ik had de naam van de partij niet meteen paraat, maar het bleek die ruzieafsplitsing te zijn van de PvdA, van Jacques Monasch. Hun lijst wordt nu aangevoerd door  een kleurloze verzekeringsprofessor. Volgens RTL Nieuws is Nieuwe Wegen volslagen kansloos voor een Kamerzetel. Lekker dan.

De Kieswijzer zegt dat ik erop moet stemmen. Dat blijkt uit mijn antwoorden op hun dertig vragen. Ik ben tegen al die versplintering maar ja, de vraag of je tegen versplintering bent, stond er natuurlijk weer niet bij in de Kieswijzer.

Hun advies kwam net toen ik overwoog in godsnaam en voor het eerst in mijn heidense leven dan maar eens CDA te gaan stemmen. Een middenpartij als een Weense wals: ze draaien en draaien, naar links en naar rechts. Maar in deze polariserende tijden kan een beetje midden geen kwaad, dacht ik, en ze hebben daar kaartenbakken vol beroepsbestuurders. Een beetje stuurkunst is in deze chaotische tijden ook nooit weg. En die Buma vond ik dan misschien een beetje een softie, maar wel een vriendelijke softie. In mijn laffe achterhoofd speelde stiekem  ook mee, dat ik in de komende kruistochtenoorlog aan de goede kant moet staan. Dat ik straks niet door een geüniformeerde SGP ‘er , CU ‘er of CDA ‘er van mijn bed gelicht wordt.

Dus dat was even schrikken. Niks CDA. Nieuwe Wegen.

Er zijn nog minstens vier andere stemadviseurs, hoor, dus ik ga zeker nog voor een second opinion, en een third en een fourth –net  zolang tot ik CDA mag stemmen. Ik weet inmiddels ook hoe je die stemwijzers een handje kan helpen. Als je hoopt dat je niet voor een PVV-gekkie wordt aangezien (‘Wat kwam er bij jou uit?’ ‘Oh, niks.’ ‘Niks??’ ‘Nou ja PVV, maar die wijzers zijn onbetrouwbaar, gehackt door Poetin of Trump, joh!’) dan zeg je niets fijns over migranten.

Pas op, een paar jaar geleden ben ik al eens ingeschat als stemmer op die hysterische mevrouw met die koeienogen, die beesten boven mensen verkiest. Daar kreeg ik nachtmerries van. Excuus aan alle paarden, er zijn ook goede merries. Maar ditmaal heb ik wel uit voorzorg de antwoorden zo dieronvriendelijk mogelijk ingevuld.

Er is nog iets. Ik durf het bijna niet te zeggen. Als tweede werd mij door Stemwijzer geadviseerd om op 15 maart het hokje in te vullen van de partij Artikel 1, van Sylvana S. Brrr. Tja, de vraag of ik een afkeer heb van boze zwartwitdenkers stond er natuurlijk ook weer niet bij.

Enfin, na vier stemadviezen weet ik het nog steeds niet. Kunnen we niet een bindend referendum houden, dat bepaalt welke stemwijzer wint?

Er moet toch ergens een partij zijn  die olie wil gooien op de vervaarlijk aanrollende golven van haat op onze kusten. Ik had nog wel gehoopt dat ik zou uitkomen op de Vriendelijkheidspartij van mijn goede vriend Wim of op de Malle Hoedjes Partij van mijn goede vriend Jan. Partijen van  tut tut en ho ho en doe maar gewoon. Maar die stonden er natuurlijk weer niet bij.

 

14. jan, 2017

So long, Marianne

Wat ik me vooral nog herinner van de Lagere School was dat schoolreisje naar Oud-Valkeveen. Al het andere is daarbij vervaagd. Niet dat ik bijzonder geïnteresseerd was in doolhofjes of kanovijvers. Nee, het ging mij om de busindeling. En ik was daarin niet de enige.

Smoorverliefd was ik, op Marianne Stehouwer, de prachtige dochter van een herenboer uit ons dorp. En ook daarin was ik niet de enige. De halve klas droomde van haar slanke taille en haar lange donkerblonde lokken. Met afstand het mooiste meisje van de klas. Ze stotterde een heel klein beetje en dan bloosde ze. Wij waren nog  te jong voor de liefde, maar er smeulde op die momenten al wel iets in ons hoofd. We fietsten na schooltijd soms in kleine groepjes langs haar huis. Om te kijken. Daar woonde ze dus. Zou ze thuis zijn, zou ze ons zien?

Mijn vriend Adrie en ik keken elkaar dan even bronstig aan en keerden huiswaarts. Verder wisten we het ook niet. We waren amper tien.

Toen kwam dat schoolreisje en al maanden tevoren was er meer dan normaal gegil op het schoolplein. Er waren korte vechtpartijtjes, klasgenootjes die door de meesters uiteengehaald moesten worden omdat ze ruzie hadden. En wij, de jongens, wisten precies waar die ruzies om gingen. Om een plaatsje in de bus naast Marianne.

Wie precies de busindeling heeft gemaakt weet ik niet meer. Ik herinner me dat er die week op het schoolplein meisjes uit de klas rondliepen met bloknootjes, die dingen noteerden. En wat ik ook nog wel weet is dat mijn moeder op de grote dag boterhammen met gebakken ei voor me had gemaakt. Maar ik kreeg geen hap door mijn keel en ze wikkelde ze daarom in een papieren zakje –voor onderweg.

Drie of misschien waren het wel vier bussen -vergeef mij mijn onachtzaamheid op dit punt, maar ik had andere dingen aan mijn hoofd- stonden klaar en onze klassenmeester deelde briefjes uit. Daar stond op waar je zat in de bus en naast wie. Ademloos namen we ze in ontvangst; boarding passes voor een reis naar de hemel, of naar de hel. Wie zou er naast Marianne zitten?

Een snelle blik leerde mij dat ik het niet was. Ze hadden mij naast Bets Pennings gezet, een wat dikkig meisje dat lief tegen me deed. Maar wat kon mij dat schelen. Ik heb de hele reis mijn mond niet opengedaan. Ja, om die boterhammen met gebakken ei op te eten, want niemand wilde die met me ruilen voor eentje met pindakaas of zure zult.

 In Oud-Valkeveen heb ik nog door die doolhof gerend, een lelijk ding met een uitkijktoren, in de romantische hoop dat Marianne in een doodlopend stukje terecht was gekomen en dat ik haar dan naar buiten zou leiden. Maar zelfs dat was me niet gegund. Bovendien was ik toen al misselijk van de gebakken eieren. De hele terugreis heb ik lijkbleek met mijn geruite zakdoek voor mijn mond gezeten. Ver weg van Marianne.

Jaren later, toen het menens werd met onze puberteit, reden Adrie en ik er nog eens langs, langs die boerderij. Het was een Cash & Carrywinkel geworden en Marianne woonde er niet meer. Met haar ouders vertrokken naar Canada. So long. Nooit meer teruggezien.

3. jan, 2017

Struikelstenen

Er staat een moeder met twee kinderen op het trottoir in de Havenstraat in Hilversum, niet ver van de ijssalon. De kinderen schat ik zes of zeven. Een jongen en een meisje. De moeder wijst op een paar struikelstenen, die her en der door het dorp zijn uitgestrooid op trottoirs en andere stenen plekken. Herinneringen aan de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. De namen van meegevoerde joden staan erop, ook die van Havenstraat 99.

‘Ze werden meegenomen’, legt de jonge moeder uit en wijst. ‘In de oorlog. Kijk, die is voor Isaak en die daar is voor Esther.’

De twee kinderen kijken ernstig. ‘En wat gebeurde er dan met die mensen?’

‘Die schoten ze dood’, zegt de moeder plompverloren, maar  naar waarheid en de ogen van de kinderen worden groot.

‘Waarom?’

‘Omdat ze Joden waren.’

‘Dóódgeschoten? Echt? Met geweren?’

‘Ja, met geweren. Of met gas. Dan stikten ze’

De kinderen grijpen naar hun keel en kijken benauwd. Maar de moeder vindt dat ze de waarheid moeten weten, al is die nog zo hard. Het leven is geen pretje, het leven is gruwelijk. Mensen maken elkaar af om niks.

Maar moet je dat echt al weten als je zes of zeven bent?

Je hebt misschien net gehoord dat Sinterklaas niet bestaat, op een dag zul je ook weten dat de wolken niet van watten zijn,  dat poppen niet echt kunnen praten en dat de elfjes en kabouters, die je komen helpen als je erom vraagt, verzinsels zijn.

Een jeugdtrauma ligt op de loer, deze kinderen zullen zich nog jaren onveilig voelen en als ze groot zijn zullen ze zich wellicht bewapenen. Want de wereld is een rotplek, mensen halen je op om je dood te schieten. Of ze laten je stikken. Mijn moeder zei het zelf. Toen. In 2016. De bekendste dooddoener ligt al klaar: ‘Zo ben ik opgevoed.’

Alstublieft, moeders van de harde waarheid.  Mogen deze kinderen nog even daarmee wachten? Ze hoeven niet weg te kijken van het wereldleed, maar dat leed komt nog wel een keer. Mogen ze nog als ze zes of zeven zijn nog éven denken dat de wolken van watten zijn?

Dank u wel, namens alle nog onbevangen kinderen. 

29. dec, 2016

Heimwee naar Ria Visser

Dit is een tijd van onrust, van hele korte lontjes. En daar moet wat aan gedaan worden. Ouderwets schaatsen op televisie, dat is wat het vaderland nodig heeft!

Ik heb heimwee naar die lange middagen, met acht buitenritten op de 10 kilometer, die toen nog 10.000 meter heette, en als het meezat ook nog drie dweilpauzes ertussen en natuurlijk met Ria Visser als commentator.

Ria Visser! Schat van een mens. Die langzaam, bijna lui en vooral toonloos uitgesproken clichés...

‘En ze zijn goed weg. Een voortvarende start. Problemen op de kruising. Het voordeel van de binnenbocht. We pakken het schema van het wereldrecord erbij. Weer een rondje van 31. Een keurig vlak schema. Technisch ziet het er nog steeds goed uit. En we gaan naar de bel toe.’

Waar ‘hij’ staat kan ook ‘zij’ gelezen worden, ik zeg het er maar even bij; want voor je het weet is er weer iemand  met een kort lontje, die vind dat je discrimineert.

Naar een tien kilometer kijken is alsof je kijkt naar groeiend gras, schamperde destijds een Amerikaans journalist. Dat klopte, het duurde toen nog  een minuut of zestien en daar was niks mis mee. Ach, die vredige jaren zestig en zeventig, toen Kees Verkerk nog met een wollen muts op won en Ard Schenk in een Noord-Hollandse joggingbroek Olympisch kampioen werd! Twee weekenden per jaar konden we genieten van de traagheid van het bestaan, het EK en het WK schaatsen. Mét een 10.000 meter. Even tot rust komen, als volk.

Het is fout gegaan toen Frans Krienbühl, de traagste Zwitser ooit op ijs, begon met die nieuwe pakken. Dun,  aerodynamisch en vooral potsierlijk. Modenichten gingen er mee op de loop en vandaag de dag zie je schaatsers in rose of lichtgroene balletpakjes met kekke vlakvariaties halverwege dijen en kruis. Vrouwen in niets verhullende fluisterleggings, mannen met, tja… We weten wie er links draagt en wie rechts, laat ik het zo zeggen. Daaroverheen kwam nog de klapschaats, de kunstijsbaan, het grote geld stroomde binnen, er kwamen bijna wekelijks Worldcups live op de televisie en… moet ik doorgaan?

Ik heb heimwee naar Ria Visser. Die eentonige stem, die suffige vastigheidjes.

’Ze/hij krijgt het nu moeilijk. De verzuring slaat toe. Oei, even een handje aan het ijs. Dat wordt een lastige kruising. De rondetijden gaan omhoog. De armen gaan los.’

Heerlijk. Schaatsen als mindfulness. Slechts één rit was belangrijk, de rest was schermvulling op die lange, lange zondagmiddagen ergens in de jaren negentig. Maar wat mis ik het.

Massaal gingen wij aan ons middagdutje op de bank, moeder de vrouw schonk nog eens thee in, de kinderen speelden zoet, nog geen korte lontjes te bekennen, het land mediteerde voor de buis. We waren into Ria, die kon praten alsof ze gaapte. Ze verplaatste zich moeiteloos in ons, de dommelende kijkers op de driezitsbank. Langzaam gleden je ogen toe, uren duurde het en miljoenen landgenoten werden er kalm van.

De tien kilometer wordt tegenwoordig op vierkampen nog slechts gereden door drie paren: het gras wordt al gemaaid nog voor het kan groeien. Er is een team pursuit, een mass start en er komt een team sprint. Schaatsen wordt een flitsend tv-format, de kijker mag niet weg zappen, want de kijker is ongeduldig.

Maar wat mis ik Ria. Ria, en die eindeloze, nutteloze, stomvervelende, slaapverwekkende tien kilometers. Man man man, wat hielpen die goed tegen korte lontjes!

22. dec, 2016

Straatbellen

‘Maar dan ga je dit weekeind toch niet wéér?’ Ik schrik me rot. Een keiharde vrouwenstem.

Ik loop op een donkere decemberdag rond zeven uur in de avond over de niet erg fel verlichte Hilvertsweg in Hilversum. Het is stil op straat, de meeste mensen zijn al thuis van hun werk, de winkels zijn, op een supermarkt in de verte na, al dicht.

Als ik opkijk zie ik een jonge vrouw op de fiets met oordoppen in. Ze praat. Ze praat hard. Ze telefoneert. Ik lach beleefd naar haar, ten teken dat ik haar kan verstaan en dat ik misschien ook wel vind dat ze dit weekeinde niet weer moet gaan. Maar ze staart in de verte en roept: ‘Die Danny is gewoon een klootzak!’ Haar ogen schieten vuur en ze vangt mijn blik niet. Ze trapt nijdig op de pedalen en haar stem sterft weg, de rust keert weer.

Maar niet lang. Honderd meter verder. ‘Maar die Johan is so wie so niet goed, die kan niet regisseren.’ Weer een vrouw, weer op de fiets, weer oordoppen in. Waar zit de microfoon van haar telefoon eigenlijk? Ze ziet mij ook niet lopen op het trottoir, denk ik, haar focus ligt voor haar op de weg. ‘Dat heb ik je toch al gezegd!’

Ik versnel discreet mijn pas, zodat ik de rest niet hoef te horen. Maar ook op het trottoir ben je niet veilig. Een dame van middelbare leeftijd met een hondje houdt haar telefoon tegen haar rechteroor gedrukt en roept: 'Spinazie! Heb je dat gisteren al gegeten? Bij wie dan?’

Ik steek schuin over, het is genoeg geweest. Er komt alweer een jonge vrouw op een fiets me achterop. Ja ja, ik hoor je al!

Wat is dat toch. Is telefoneren op straat iets voor vrouwen geworden? Hun heimelijke dingetje in het donker? Of zou het toeval zijn dat het allemaal vrouwen zijn die ik hoor?

Ik denk het niet. Vrouwen alleen, vooral jonge vrouwen, die in het donker lopen of fietsen voelen zich vaak kwetsbaar en vaak niet onterecht. Oordoppen in en bellen geeft ze een gevoel van veiligheid. Ze proberen zich in te leven in een eventuele enge man. Die in hun ogen denkt: oei, die vrouw ga ik niet aanvallen, want dan luistert er iemand mee.

Onzin natuurlijk, want op het moment dat dat echt gebeurt zal ze misschien nog net kunnen roepen ‘Heee! Wacht…, o hallo!.... help! ik word aange…’ Waarna de opgebelde zich afvraagt wat ze wilde zeggen. Aangereden? Aangekleed?

Het doekje met ether of chloroform van de overvaller is al onder de neus, de dwingende hand over de mond. ‘Wéér aangeschoten, hahaha?’  ‘Oh, aangeránd!’  En dan de meest gebruikte zin sinds de uitvinding van de mobiele telefoon: ‘Waar ben  je?’

Als hij of zij van de andere kant waaks is, belt hij of zij misschien nog 112. Die kunnen dan als ze veel geluk heeft  in enkele minuten via de mobiele gegevens van het slachtoffer achterhalen waar ze liep, maar het onheil is dan allang geschied natuurlijk. Hou maar op.

De meeste vrouwen zullen dat ook wel snappen, maar toch: ze doen oordoppen in en gaan bellen. Luid bellen. De allerslimsten hebben niet eens iemand aan de lijn. Ze doen als ze opstappen alleen van die oordopjes in. En dan als ze in een halfdonkere straat, bijvoorbeeld de Hilvertsweg in Hilversum, een enge man zien lopen , bijvoorbeeld mij, dat ze dan gewoon hard gaan praten. Tegen niemand. De mobiele telefoon als elektronische pepperspray. Of een ander geweldsmiddel, dat ík in elk geval bij me zou hebben als ik een vrouw alleen was en ik fietste ’s avonds  over de stille, matig verlichte Hilvertsweg in Hilversum.

Terwijl ik hierover doormijmer  komt een wat oudere Indische vrouw me tegemoet op het trottoir van de matig verlichte Hilvertsweg in Hilversum. Ze schuifelt, kijkt schichtig op en vangt mijn blik wél. ‘Goedenavond’, mompelt ze vriendelijk. En ik aarzel: heeft ze het tegen een in haar kraag verborgen vriendin, of tegen mij?