21. jul, 2017

Oud geld

Dit stukje is niet geschikt voor mensen van onder de twintig. Of misschien zelfs niet voor nóg ouderen, van onder de dertig. Want het gaat over de gulden. Ik vond van de week op zolder een vergeten briefje van 2,50 gulden. Een riks. En er ging een oude wereld voor me open.

Kijk eens, toen ik onder de twintig was, had je radio en later televisie. En er reden auto’s. Opels, Fords, Austins,  Vauxhalls, DKW’s, NSU’s, Skodas, Simca’s, Dafjes, Kevers, Eenden en hier en daar een Goggomobiel. Niks vreemds aan. Je opent je ogen als baby en het is er, zo gaat dat. Zo moet het nog veel vroeger ook gegaan zijn met het vuur, het wiel en de spijkerbroek.

Voor baby’s van na 2000 was dat niet anders. Computer? Was er al, mobiele telefoon? -nooit anders geweest. En wie geboren is na 2002 weet niet beter dan dan dat je moeder je ijsje betaalde met euros.

Maar wij, de ietsje ouderen, wij kunnen nog omrekenen. Een beetje stiekem, dat wel, want we gaan natuurlijk met de tijd mee en we zijn nog niet dement. Wij noteren in ons hoofd dat een kop thee gemiddeld 2,40 euro kost, dat is bijna vijf gulden. Een glas wijn in de betere restaurants is al gauw zes euro. Maal 2,2 is 13,20 gulden. Dertien gulden voor een glaasje wijn! Het ligt aan mij, dat weet ik ook wel, maar ik kan er maar niet aan wennen. Al vijftien jaar niet. Omdat ik een guldenmens ben gebleven. Zo gaat dat, ook.

Ik weet me nog te herinneren dat een ouder stel in Frankrijk tegen mij zei dat ze alles nog omrekenden naar oude francs. Die had twee nullen meer. Het was simpel: 100 francs was al in 1960 1 franc geworden. Hoe moeilijk kon het zijn. Maar het was het referentiekader van de oudjes, ze konden niet wennen aan de nieuwe franc. Wij, guldenhollanders, hebben er toen nog hartelijk kom gelachen. Ces vieux-cis, blijven hangen in de tijd! Bonne journée!

Maar ja. Een middenklasse auto kost bij mij tegenwoordig een ton. Een rijtjeshuis al gauw zes en een halve ton! Twee onder één kap: een miljoen gulden. Terugrekenaars leven in een andere financiële werkelijkheid. Een werkelijkheid waarin een huurhuis toch gauw 2500 gulden kost. Per maand.

Wat wil ik hier eigenlijk mee zeggen? Dat alles duurder is geworden? Vergeet ik dan niet dat de salarissen ook meegestegen zijn, in euros? Vast wel. Ik hoef ook niet zo nodig terug naar dat guldentijdperk.

Vroeger was alles beter: daar geloof ik niet in. Vroeger was alles goedkoper: evenmin. Maar dat nostalgische, even dat gevoel van vroeger herbeleven als je dat briefje van 2,50 weer in je hand houdt. Heerlijk.

Nu reken je af via internet, je scant  je boodschappen, alles kan aan huis worden bezorgd. Ik geef zo’n bezorger nog wel eens een fooitje, als het een arme scholier is die wat bijsprokkelt om mee te kunnen doen aan het weekend-comazuipen. Dan geef ik genereus 50 eurocent. Da’s 1 gulden 10. Daar had je vroeger, heel vroeger, een pilsje voor. 

6. jul, 2017

Slim fietsen

De wielersport verintellectualiseert. Noem mij gerust een romanticus, want ja… soms wou ik wel dat er weer een renner bij een microfoon stond met slierten spuug uit zijn bek, die met holle ogen iets onsamenhangends brabbelt. Hij stond stijf als een fietspomp van de amfetamine, dat wist iedereen, maar wat donderde dat: het zag er heroïsch uit. Bollenrapers en stratenmakers wonnen, want die hadden een sterke rug. Jongens van de gestampte pot.

Kom daar nu eens om.

De wielersport is zo ingewikkeld geworden en er staat zoveel geld op het spel, dat nog slechts intellectuelen mee kunnen doen. Bauke Mollema heeft zijn propedeuse in economie gehaald. Tom Dumoulin: gymnasiumklant, uitgeloot voor een studie geneeskunde. Laurens ten Dam: gymnasiumdiploma. De Tour-winnaar van vorig jaar, Chris Froome, studeerde economie, de nummer twee van dat jaar, Romain Bardet: studeerde management en fietst graag rond met Le Monde Diplomatique in zijn achterzak.

Waar zijn de met vuil en snot besmeurde tronies gebleven van de ‘slaven van de weg’, zoals we ze toen mochten noemen. Jongens met amper lagere school. Half mens, half beest. En ver daarvoor nog de echte helden, die 500 kilometer op een dag reden, zelf hun lekke banden plakten en zich onderweg al lieten vollopen met bier, waarna ze zich in een hooiberg laveloos te rusten legden. Om de volgende dag weer 500 kilometer weg te trappen over grintpaadjes met steile wanden en ravijnen waarin je dood kon vallen.

De grintpaadjes zijn nu geasfalteerd en je wordt gecontroleerd op hematocrietwaardes, whereabouts en fietsmotortjes. Er zijn luxe bussen en er zwermen wetenschappers rond, die renners wattages laten trappen en op de limiet van de hartslagmeter rijden… die uitrekenen welke tijdritfiets op welk parcours het beste rendement geeft. Tijdens grote rondes geldt bij de meeste ploegen een infectieprotocol: hotelkamers worden grondig ontsmet met behulp van airco’s met antimicrobiële filters, er wordt  desinfecterende spray gespoten, douchekoppen worden vervangen, om legionellabesmetting te voorkomen, en slappe bedden worden vervangen door comfortabele matrassen. Want de moderne slaven van de weg mogen niet ziek worden. Te duur.

De fietsende slaven van nu hijsen onderweg geen bier, maar mompelen berekeningen in hun microfoontjes: 3,7 procent per 100 kilometer, gedeeld door het wattage, de windrichting, het gemiddelde stijgingspercentage en de hartslagcoëfficient… de stratenmakers en bollenrapers zouden het niet eens begrepen hebben.

Er vallen nu bakken met poen te verdienen en de moderne wielrenner is überslim. Of in ieder geval hoogopgeleid. De helft van alle Nederlandse wielrenners heeft HBO of hoger afgerond. Twee en drie zijn erkende kakkerssporten als golf en zeilen, maar geloof me: ze staan niet eens op de finishfoto.

Je zíet het ook: Bauke leest Plato in de bus. Tijdens wandeletappes discussieert het peloton over Trump en Pythagoras. De dood of de gladiolen, grapte Gerrie Knetemann (stratenmaker) destijds nog. Aut vincere aut mori, schalt het nu door berg en dal als het kartel Thierry Baudet-achtigen-op-de-fiets nadert...

Ik kijk natuurlijk niet neer op de laagopgeleide wielerhelden van vroeger. Integendeel. Soms hadden ze ook geen keuze, vertel mij wat. Soms moest het gewoon van Meneer Pastoor, hè. ‘Ga maar fietsen jongen, dan gaat die rare bobbel in je broek vanzelf weg.’

Dat schijnt trouwens ook echt te helpen. Ooit vroeg een verslaggeefster aan de notariszoon (in die dagen qua aanzien in het peloton gelijk aan een raketgeleerde) Gerben Karstens of die weleens aan seks deed tijdens Tour. Waarop de altijd jolige Leienaar antwoordde: ‘Mevrouw, geloof me… als ik na zo’n bergetappe in mijn bed lig, kan ik hem niet eens meer vinden!’

Mooie verhalen. Voorbij, voorbij. Gelost uit de waaier van de tijd.

28. jun, 2017

Reprsntaotie-tv

Het doet mij goed dat zelfs bij recepties van grote bedrijven geen genylonde blonde representatieve modellen meer hoeven te zitten, maar dat ook de Quasimodos en de Elephant women van deze wereld er nu kansen krijgen. Het kan mij niet gelijk genoeg zijn.

Maar ja, ik heb weleens heimwee naar de vorige eeuw, toen je nog representatieve functies had. Een ober had een jasje aan of op zijn minst een vestje. Een KLM-stewardess droeg een blauw pakje, een chique hoedje en een dun sjaaltje. En iedereen probeerde netjes te spreken in het openbaar. De krant was een meneer en de televisie-omroepster was mooi en welbespraakt. Ook televisie-meneren als Willem R. of Robert ten B. spraken keurig, accentloos Nederlands; net als tv-diva’s als Eugenie H. en Sonja B.

Goed, er waren uitzonderingen. De Westfriese Angela G. presenteerde ooit een programma over neukon met zo’n potentieverlagend accent, dat er de jaren daarna significant minder kinderen geboren werden. Angela heeft nu trouwens een nieuwe Japanse auto met een voice-command, las ik. Maar die doet niet wat zij wil, omdat ie haar niet verstaat! Echt waar.

En je had daarvóór nog de filmcommentator Philip B. die veurnamelijk deftog sprak en die zwaar Limburgse tongval van Chriet T. in zijn wondere wereld. Die noemden we dan authentiek. Maar verder sprak iedereen die iets presenteerde keurig. Keurig!

Toen kwam de democratisering van de representatie. En van de presentatie. Het ging er vanaf die tijd om dat alles een afspiegeling van de samenleving werd. Op de televisie verschenen steeds meer mensen die er niet uitzagen, onverstaanbaar spraken, slisten of een lelijk accent hadden. En dat is daarna doorgeschoten, erg doorgeschoten. Ik zal het niet hebben over uiterlijk. Je kunt niet alles wegschminken en vogelverschrikkers hebben ook bestaansrecht. Daar wil ik het graag bij laten.

Kijk es, een spraakgebrek is een handicap. Maar plat praten op de televisie is luiheid, een keuze; je kunt dat afleren. Praat gewoon ABN, of, als dat echt te moeilijk is, iets wat daar dicht in de buurt komt.

Elke avond komen er hele hordes rare praters langs, in alle programma’s. ‘Beh jai de advowcoat of te doktej?’vraagt Patrick L. aan een reünieklas. En kijk, daar heb je Rob K. weer, wat spreekt die: plot Laaids? We zappen langs de onvermijdelijke Ali B, die zijn Amsterdomse tongfal heeft gecultifeert, zodat we niet horen dat hij aaigeluk uit Merokko kumt. Luister, daar is sportcommentator Leo O. die het heeft over voetbol longs de lain.  De televisie werd van iedereen. Van gewone mensen. Pardon: ménson!

En zo ratelt Matthijs van N. al jaren zijn onbegrijpelijke teksten af, barst Humberto T. uit zijn maatpak van alle Needlanse wordn die hij inslkt. En legt een dónker Journáalmeisje ráre accénten, alsof ze een spróókje voorleest aan driejárigen en een blond Journaalmeisje eh-zegt dat het eh-morgen eh-vierentwintig graden wordt. Waarna Toine H het overneemt: ‘Vandaeg chaet het over de formaetie’.

Dat brengt ons bij de vraag:. Hoever gaan we met de democratisering van de  representativiteit? Mag Quasimodo plaatsnemen achter een receptiedesk? Simpeler gezegd: kan een platprater een televisieprogramma presenteren? Interessante vraag.

Mooi plat is niet lelijk, hou me ten goede. En overdreven articuleren is ook niks. Maar ik vermoed dat de logopediecursussen bij de omroepen wegbezuinigd zijn. Ik denk dat ze dat niet meer nodig vonden. Want de televisie is geen meneer (m/v) meer, maar een gewone man, net als de krant. Win d’r mar an.

26. jun, 2017

Geit

We moeten het er toch even over hebben. Het is begonnen in Oregon, USA, en het breidt zich als een olievlek uit over de rest van de wereld.

Geitenyoga.

Kort samengevat: Om die aap van je rug te krijgen laat je een geit over je nek lopen. Want een geit is zacht, lief en lekker.

Ik heb niks tegen geiten. Geiten zijn grappige beesten, de enige wezens die de hele dag ongestraft mogen mekkeren. En ik heb ook niks tegen yoga,integendeel: yoga is fantastisch. Je hebt gewone yoga en je hebt allerlei daarvan afgeleide soorten, zoals mantrayoga; dan zit je een uurtje lekker voor jezelf te brommen. Met je benen in  je nek, desgewenst. Al ga je op je kop staan. Prima. Het zou de wereld een stuk veiliger maken als iedereen een beetje ging mediteren.

Maar yoga met geiten? Bè-èh!

Ik moet er nog even doorheen.

Dus dan zit je in een yogahouding en laat je je door de geit, laten we hem Gerrit noemen, verwennen. Terwijl jij in trance rekt en strekt, springt Gerrit in je holle rug, knabbelt zachtjes aan je oor, likt aan je tenen, piest over je hoofd en zorgt er zo mede voor dat je volledig zen wordt.

Dat leidt helenmaal niet af als je net de downward-facing dog of de cat-cow pose onder de knie probeert te krijgen, welnee! Door de aanraking met Gerrit en zijn vriendjes maak je een  knuffelhormoon aan en dat ontspant juist. Mens en geit worden één. (Wat zegt u, cursist Erdogan? Nee, dát mag niet.)

Geitjes maken je zó zen, dat ook de onverwachte dingen die de schattige beestjes doen, je iets leren. Om je verwachtingen los te laten, bijvoorbeeld. Dus als Gerrit per ongeluk in je bek schijt, is dat een fijn zenmomentje. En erg goed voor je immuunsysteem.

Op internet zie je de ene gelukzalige ondergescheten cursist na de andere voorbij trekken. Geitenyoga is ín, het moet op de bucket list van iedere bakfietsmoeder of hipsterbaard. Het staat met stip op de lijst van bedrijfsuitjes. Er zijn ook al geitenyogacursussen die gekoppeld worden aan een wijn- of bierproeverij, om de toegankelijkheid te vergroten. Lam worden in een geitenkudde. De oude Indiase leermeesters zouden zich, als ze niet ritueel verbrand waren, en masse omdraaien in hun graf; maar een kniesoor die daarop let.

Wat Gerrit er zelf van vindt, weet ik ook niet. En de Partij voor de Dieren zwijgt vooralsnog. Zouden ze daar ook aan geitenyoga doen? Of is dat dieronvriendelijk en draaien ze de boel expres om. Dat Gerrit daar Marianne Thieme in zijn nek heeft, die zachtjes aan hem sabbelt.

Van mij mag het allemaal, hoor. Als dat deze doldraaiende wereld rustiger maakt: doen! Aai de poes op je schoot, voer een goed gesprek met de big op de bank, zet een paard in de gang… whatever. Al leg je je opgezette cavia op de schoorsteenmantel: laat de dieren ons maar redden. Vooruit met de geit!

Wel na afloop graag even douchen.

20. jun, 2017

Lucht happen

In Utrecht is een vrouw van 62 overleden, omdat ze ondervoed was geraakt. Ze dacht dat ze kon leven van drie l’s: licht, lucht en liefde. Tot ze tevergeefs naar lucht hapte. Ze was lid van een woongroep, die leeft in een afbetaald huis en niks heeft met aardse voeding. Mediteren, dat is het. Als je de letters van mediteren door elkaar husselt kom je uit op minder eten, op één n na. De n van niks.

Deze mensen eten niks. Ze leven dus écht van alleen licht, lucht en liefde. Ik moest, toen ik dat las, even denken aan die pasgetrouwde man, die weigerde om zijn vrouw huishoudgeld te geven. Volgens hem konden ze best van de liefde leven. Na drie dagen trof hij zijn bruid naakt en een beetje sneu aan op de kachel. Toen hij vroeg wat ze daar deed, zei ze: ‘Ik warm het avondeten op, schat.’ Kijk, dat had nog iets romantisch. Maar dit…

Ieder zijn meug, begrijp me goed –ook als die meug bestaat uit een handje licht een hap lucht en hart vol liefde. Maar een natuurlijk leven dat uitloopt op een onnatuurlijke dood, tja. Het is spiritueel hè, dus dan mag je er niks van zeggen. Maar die andere drie gaan het nog weleens dunnetjes overdoen, mark my words.

Op de website van de groep staat dat de groepsleden de godganse dag musiceren, praten en zingen. Ze verdienden een poosje een mager loontje met optredens in bejaardenhuizen. Na het eten. En op scholen, in de lunchpauze. Wat voor muziek? Weet ik veel. Strawberry fields forever? Holle Bolle Gijs? The Banana boat song? Nummers van Hot Chocolate? Maar die optredens werden hun teveel, dat ging allemaal van het mediteren af. Wat? Nee, niet van het eten.

Eten maakt zwaar en minder gevoelig, schrijven ze op hun website. Als je het eten weg durft te laten, komt er meer tijd voor elkaar en kun je praten over wat je echt met het leven wil. Zal een dolle boel zijn, daar in Huize Lucht Licht en Liefde.

Ik zie dat ze ook kruiden verbouwen in hun tuin. Voor wie? Waarvoor? Om over hun lege bord te kieperen?  Licht, lucht en liefde op een bedje van peterselie?

Maar hee, nogmaals, wie ben ik dat ik hierover een oordeel mag vellen. Als mensen zichzelf willen doodhongeren, en niet gevangen zitten, wat kan daarop tegen zijn? Bij het tienjarige bestaan van de woongroep zei de leidster, een jongere zus van de overledene, nog: ‘Wij zijn nooit ziek!’ Trouwens, ziekte bestaat niet eens, voegde ze er later nog aan toe. Er zijn slechts emoties, onverwerkte ervaringen en spanningen. Dat er bij soortgelijke niet-eetgroepen in het buitenland ook doden zijn gevallen is in dit licht een te verwaarlozen detail.

Misschien is het wel een hogere vorm van leven, of in elk geval van doodgaan. Je komt dichterbij.. eh… ja… nu stokt het even in mijn te doorvoede brein. Dichterbij iets? Dat er eh… iets is? Dus dat wij niets zijn en dat je zo dan iets wordt?

Trouwens, als je de letters van uit eten door elkaar husselt, krijg je tieten en hou je een u over. Man man man, ik krijg er hoofdpijn van. Nee, laat die boterham maar liggen.

Geen trek meer.