6. nov, 2015

Vogeltjesdans

Er is een soort vogeltjesdans gaande in ons land. Welke vogel is het meest symbolisch voor onze landsaard? Wat? Ja, er is een groep enthousiaste vogelliefhebbers die vindt dat wij ook een nationale vogel moeten hebben, zoals vrijwel elk land die schijnt te hebben. Meestal van die grote trotse beesten, zoals de adelaar of de condor.

Maar ja, wij zijn een land van mussen en koolmeesjes. En wij zouden het liefst zelfs de kleiduiven nog willen beschermen tegen uitsterven. Welke vogel symboliseert Nederland nu het meest?

Het roodborstje, symbool voor de verbrande strandgast?  De koolmees, omdat we verwoede kooleters zijn? De plofduif? Of houden we het, in dit land van zwarte kousen en somberende mensen, op de zwarte kraai?

De initiatiefnemers van de actie zijn programmamakers van de VARA, bekend van de VARA- haan, en de Vogelbescherming en ik wens ze veel succes. U kunt deze week nog net meestemmen trouwens, op www.nationalevogel.nl

En nu de deadline nadert wordt ik steeds nerveuzer. Ik zie ze vliegen. Ik word vanuit bomen en parken nagefloten door vinken, ijsvogels en grutto’s, die zingen, Neem mij! Stem op mij! Hoor nou die merel, luister naar die nachtegaal. Maar een nationaal symbool? De merel, de nachtegaal?

Flauwiteiten zijn helaas niet toegestaan: pechvogels of geluksvogels zijn uitgezonderd van deelname. En een vreemde snoeshaan als de slavink al helemaal, dat haalt je de koekoek. Maar wat dan wel? Welke vogel is er nou het aller-allernederlandst?

Wij zijn goed in struisvogelgedrag en we papegaaien wat af. Maar een struisvogel of een papegaai op je vlag, dat is toch geen porem! De ooievaar? Zonder ooievaar geen nieuwe Nederlanders. Maar ja, de hele winter zie je hem niet.

Sommigen gaan voor de toekan van Van der Valk, twee vogels in één klap. Stadsbewoners nomineren de drijfsijs, de grachtkip of de dakschijter. Ja, er zingen heel wat vreemde vogels in de vaderlandse bomen, maar of daarbij nou een nationaal symbool zit?

Als we het eenvoudig houden zou ik zeggen: doe maar de kanariepiet. Maar dan wel een gele, want een zwarte is taboe. Hoewel, de zwarte piet als nationaal symbool, dat past misschien wel bij dit land. Die kun je elkaar lekker toeschuiven.

Wat zouden vogels zelf eigenlijk kiezen? Mensen? Harry Mens?

 Afijn, ik denk dat we toch uitkomen bij de meest getelde vogel in onze achtertuinen, de huismus. Het is niet anders. Of… wacht even…, hoe nationaal wil je het hebben. Natuurlijk! Ik ben eruit! Het lag voor de hand, stom dat ik het niet eerder heb gezien. Nationaal en vogel verenigd: ik stem op de wilhelmus.

 

30. okt, 2015

Politieke komiek

In Guatemala is een voormalige komiek verkozen tot president. Jimmy Morales, what’s in a name. Met 69 procent van de stemmen! Morales speelde ooit een dommige cowboy die per ongeluk president werd en hij wordt het nu dus ook in het echt en zonder enige ervaring.

Dat kan ook alleen maar in een bananenrepubliek – ik hoor het u zeggen.

Wij hier in West-Europa hadden nooit bananenrepublieken, juist omdát Tommy Cooper geen prime minister van Engeland kon worden, of Louis de Funès premier van Frankrijk of in Duitsland... eh.. een komiek in Duitsland, wacht even…, wat? Rudi Carell?

Nee maar serieus, zou zoiets in Nederland mogelijk zijn? Dus dat Freek de Jonge op zijn oude dag nog premier wordt, of de koning van de klucht John Lanting - inmiddels 85 jaar, maar nog altijd een stuk jonger dan de koningin van Engeland.

Wij hebben op dit moment geen presidentiële komiek, maar wij hebben wel een komische premier. Of nou ja, hij doet in elk geval een poging, want hij lacht altijd. Hij lacht als de peilingen desastreus voor hem zijn en al stuur je vijf van zijn kabinetsleden weg: hij lacht.

En hij zwaait. Als hij uit zijn auto stapt of in een koets, of plaatsneemt achter een microfoon. Hij steekt zijn hand op en lacht en zwaait; niemand weet naar wie. Naar zijn vakantievriend, Jort Kelder?

Afijn, wij hebben dus een blije geit als leider van het land, maar daarmee nog geen komiek. Blonde Geert aan de macht, dát zou wél een Guatemala-variant kunnen worden. Want Geert is toch eigenlijk onze nationale conferencier, met sterke oneliners. De mensen in het land (quote Hans Wiegel, een vroegere komiek) moeten erg om hem lachen en de meesten stemmen op hem voor de lol.

Geert is de moppentapper aan de bar, die met foute bakken de lachers op zijn hand heeft. Mark het lulletje lampenkatoen, dat een bril draagt en daarom in de kroeg steevast ‘de professor’ wordt genoemd. Misschien moet Mark wat minder zelf lachen en zorgen dat de mensen ook óm hem lachen: de zapgeneratie wil het kort en bondig; en grappig, het moet grappig.

Toon Hermans als minister-president, dat had ik wel zien zitten. Met af en toe een lief liedje, of gewoon drie minuten niks zeggen naast een lege zetel en de hele Kamer, plus de mensen in het land, zouden dubbel liggen. Als Toon Doe eens normaal, man had gezegd, dan had dat invloed gehad. We zouden terstond weer allemaal normaal gaan doen: kinderen opvoeden, zieke mensen helpen, oude mensen verzorgen, vluchtelingenstromen beperken zodat we die echt kunnen opvangen.

Daarom Mark, maak van de Algemene Beschouwingen een conference. Laat Herman Finkers de troonrede schrijven, zet Hans Teeuwen op buitenlandse zaken en Brigitte Kaandorp op Emancipatie. Laat André van Duin gekke bekken trekken op defensie. Het volk schreeuwt om komische leiders.

Maar we zijn er vast weer te serieus voor in dit land van dominees. Wie hier uitglijdt over een bananenschil spant een proces aan. In Guatemala lachen ze erom. En daarom is het daar ook een bananenrepubliek, en hier een... ja, wat is het hier eigenlijk? Een land van duizenden opgeheven vingertjes en tientallen bloedserieuze politieke partijen, met een koning aan het hoofd…  

Een hutspotmonarchie?

Nou is er wel een sprankje hoop.

Het Binnenhof gaat binnenkort voor vijf jaar dicht om te worden verbouwd. Volledig op de schop. En ik heb, uit pure vaderlandsliefde, tussen de stapels bouwtekeningen stiekem een extra plannetje geschoven. Als niemand het verder merkt -en dat is doorgaans geen probleem in Den Haag- wordt de parlementszaal in die jaren grondig verbouwd. Tot Het Theater van de Lach.

23. okt, 2015

Ouwehoeren

Elke Nederlandse verjaardag kent het: je zit in een kring met kaasblokjes, bitterballen en drankjes op tafel. De avond vordert, de boel dreigt wat in te zakken. Alles is al besproken, de hele familie, het werk, de hobby’s. Daarvoor doe ik het dus allemaal, daarvoor lees ik die schijnbaar nutteloze berichtjes op internet en in de krant.

Ik haal dan diep adem en zeg, bijna achteloos: ‘Wisten jullie dat ruim tweederde van alle Nederlanders weleens sjoemelt?’ Ik heb de aandacht. ‘Jahaaa, dat varieert van belastingfraude tot het niet teruggeven van teveel wisselgeld aan de kassa.’ Of:  ‘Mannen zijn bereid om meer geld uit te geven aan hun uiterlijk dan vrouwen!’

Cijfers die in de krant komen en op internet of in het televisiejournaal. Statistieken en onderzoeken waar je normaal gesproken niks mee kan, maar nu komen ze van pas.  Weinig Nederlanders slapen naakt, slechts twintig procent van de ouderen en zelfs maar negen procent van de jongeren. O ja, joh?

Ja.  En weinig slaap verviervoudigt trouwens de kans op griep, wist je niet hè?  

De verjaardagsrokers keren nieuwsgierig terug uit tuin of van balkon, de glazen worden nog eens volgeschonken, gesprekken komen weer op gang, en blijven op gang, want in de uren daarna strooi ik losjes nog wat cijfertjes rond.

Surinaamse kinderen wonen vaker bij hun ouders. Eén op de negen werknemers heeft last van onaardig gedrag van de baas. Tien procent van de auto’s in Nederland wordt nooit gewassen, Meer vrouwen dan mannen ontvangen WW. De kamer explodeert bijna van het geouwehoer. Ome Henk beweert met een rooie kop van de jenever dat er misschien ook wel gewoon meer vrouwen zijn in het land. Tante Stien murmelt vanachter haar zesde advocaatje: ‘En als Marietje ziek is, en Henkie net weer beter, kantelt het dan weer naar de mannen?’ Annemarie, van de kouwe kant, zucht. ‘Wat moét je met zulke statistieken?’

Nou, stook ik dan het vuurtje nog even op, als je iets onderzoekt, dan komt daar een resultaat uit. Bijvoorbeeld: zwarten eten meer drop dan blanken. Of blanken eten meer Chinees dan zwarten. Toch fijn om te weten. En ik ga meteen door: ‘Mannen tanken vaker dan vrouwen de verkeerde brandstof.’  ‘Ja, en?’ roept tante Sjaan met iets te dikke tong. ‘Moeten alle mannen nu op een cursus benzine tanken?’ Haar man Karel legt sussend een hand op haar arm en zegt met een vette knipoog naar de rest:  ‘Oh, zijn  vrouwen zo goed in het omgaan met slangetjes en vloeistof?’

De stemming zit er nu goed in. Ik gooi meteen nog wat kooltjes op het vuur: ‘Singles verkiezen een huisdier boven samenwonen. Dit jaar overleden mensen vaker door het maken van een selfie dan door een haaienaanval. Vrouwen in Overijssel hebben de grootste cupmaat. Peuters met een tuin zijn later minder dik dan peuters op een flat.’

Nou nou nou! Bitterballen blijven steken in de mond. Het is niet waar? Echt? Het ouwehoeren gaat verder.

Zestig procent van de jongeren plast met de telefoon in de hand. Het is me evengoed wat. Hoeveel procent daarvan graait daarna in de wc-pot om zijn telefoon op te vissen? Het kan mij niet diep genoeg uitgezocht zijn; hup, de straat op met die enquêteurs!

Want iemand moet toch ergens al die antwoorden halen op onze vragen. Dat zijn dus die lui die op je af stormen in winkelstraten en op pleintjes. ‘Mevrouw, meneer, mag ik u iets vragen? Plast u weleens  met de telefoon in de hand?’ En dan de subvragen, bent u een zittende of een staande plasser? En of het haakje er altijd op zit. Echt, het kan mij niet gek genoeg. Want ik weet dat ik alles weer terug zal zien in een berichtje op teletekst of op een internet-nieuwspagina of in de krant.

Met maar één doel: om te kunnen blijven ouwehoeren.

16. okt, 2015

Smartphoneloos

Ik heb hem weer, mijn smartphone! Gelukkig.

Vier dagen was ik hem kwijt voor een reparatie en uit bereikbaarheidsoverweging kreeg ik van de reparateur een piepkleine en vuistdikke Sony Ericsson met raadselachtige knopjes uit een vergeten tijdperk, kort na de rooksignalen en de tamtam. Die deed mij al snel belanden in de laat maar-modus. Opeens wist ik ook weer waarom ik tien jaar geleden nog bezwoer dat ik nooit nooit zo’n ding zou nemen. Teveel gedoe.

Maar ja, toen kwamen de bredere, de lichtere, de slimmere. Toen ging er ook bij mij het belletje rinkelen. En deze week besefte ik pas goed waar het met mij sindsdien naartoe gegaan is: ik kan niet meer zonder.

Ik ben nog niet zover als sommige Amerikaanse iZombies die moeten afkicken in een speciale kliniek, waarbij ze hun telefoons moeten inleveren. Maar sommige van deze arme drommelshebben dan zo’n last van telefonitis dat ze hun apparaat blíjven voelen in hun broekzak.

Fantoomtrillingen.

Wat heb ik gemist in die vier dagen zonder? Niet veel denk ik, maar vooral het gevoel. Dat je geen deel meer uitmaakt van de communicatieketen. Geen mails, geen groepen op Telegram of een chat op Whatsapp. Geen Facebook, zelfs geen Wordfeud!!

Ik miste het mobieltje als tomtom in de auto. Het laatste nieuws; wat voor weer wordt het, moet ik een jas aan? Waar staan de files, kan ik eromheen rijden?

Ik kon geen foto’s meer appen of op Facebook zetten van kijk mij eens rare dingen tegenkomen. Ik kwam, gek genoeg, ook geen rare dingen tégen die dagen. Ik ontdekte wél dat kijken  met je smartphone betekent dat je de dingen twee keer niet live beleeft: niet ter plaatse en ook niet thuis als je het terugkijkt.

Er is weerstand gaande tegen dat overdadig fotograferen. In New York schieten de mobieltjesverboden in restaurants uit de grond en ook in Nederland zijn al restaurants waar je geen Kijk eens wat wij eten!-foto’s meer mag nemen. Fotograferen is het nieuwe roken. Wat wordt de volgende horecahindernis? Verboden te smakken bij het eten?

Maar dit terzijde.

Zonder smartphone voelde het alsof je een arm mist..., nou ja een hand... of nee, een paar vingers... Je bent niet helemaal compleet.

Ik vroeg mij deze week af hoe we dat vroeger dan deden, toen er nog geen mobieltjes waren. Meer krant lezen, televisie kijken, meer praten in kroegen of op terrassen? Dat moet toch nog steeds kunnen? Hoe doen anderen het?

Ik kéék naar anderen, op een terras. Ze spraken met elkaar, maar loerden om de zoveel minuten toch schielijk op hun telefoon. Het had iets van netwerken op een receptie, je babbelt en je kijkt intussen schuin langs die persoon of daar misschien iemand staat die nog interessanter is. In dit geval iemand die er lijfelijk niet is, via eigenlijk behoorlijk asociale media. Bizar.

Uiteindelijk heb ik uit nood nog een goed gesprek gevoerd deze week, ongestoord een goed glas wijn geconsumeerd en zelfs een potje getennist zonder bij het gamewisselen te hoeven kijken of er nog een mail, sms of app was. Af en toe liep ik als vanzelfnaar mijn tennistas: fantoomtrillingen. Of ringtones van een andere baan. Verslaafd aan een smartphone, ik?

Maar toch… fijn dat ik hem weer heb. Ik hoor er weer bij.

 

9. okt, 2015

Fietslicht

82 procent van de Amsterdammers fietst bij het uitgaan in het donker zonder licht. Dat is vier op de vijf! Het enige licht dat zij produceren in het verkeer komt van hun smartphone, waarop ze al fietsend appen dat ze eraan komen.

Onzichtbare weggebruikers, je ziet ze niet in je spiegels als automobilist, je raast over ze heen als trambestuurder en je walst ze sowieso plat als Amsterdamse taxichauffeur.

De politie treedt steeds minder op tegen onverlichte fietsers, die is te druk met boeven vangen; het aantal bonnen voor fietsers is in Amsterdam spectaculair gedaald -in vier jaar tijd van 5500 naar 1600.

In Zwolle hebben de Fietsersbond, de gemeente en de horeca de handen ineen geslagen, daar worden fietslichtjes verkocht in het uitgaansleven, tegen kostprijs. Van die lichtjes die je zo op je fiets klemt. De afdeling Amsterdam van de Fietsersbond wil nog een trap verder gaan: fietslichtjesautomaten in de horecatoiletten, naast de condoomautomaten.

Tja, het is een idee. Misschien moet daar dan ook een aansprekende slogan bij. Naast Vrij veilig ook Rij veilig? Of nee, het moet in het Engels tegenwoordig in het uitgaansleven: I light my bike!

Ik vrees wel de tegenslogans die toiletgrappenmakers dan gaan kalken op de condoomautomaat ernaast. And I trick my dick! –ik noem maar wat

Maar misschien moeten wij ons eerst eens verdiepen in het waarom. Waarom is het niet zegmaar cool om zegmaar licht zegmaar op je fiets te hebben. Of niet praktisch. Ik heb zo mijn vermoedens.

Om te beginnen: het is niet stoer, welke sukkel gaat nou licht voeren op zijn fiets? Verder: je bent te lui om het kapotte lampje te maken. Of: een dynamo tegen je wiel maakt het trappen lastiger, een argument dat zwaarder gaat wegen vanaf twintig biertjes. Of: de politie controleert toch niet. Of: je fiets wordt toch weer gestolen, daar ga je geen extra geld aan uitgeven. Of: ze zien me toch wel, met al dat stadslicht. ’s Nachts op een landweggetje in Groningen of in de Zeeuwse polder en op zo’n nauw heuvelpad in Limburg –ja, daar is licht op je fiets als het donker wordt van levensbelang. Maar in de verlichte straten van Amsterdam? Och. In het red light district kun je als jonge vrouw zelfs maar beter niet met een rood achterlichtje gaan rondrijden.

Is het in Amsterdam zoveel erger dan in andere steden? Ligt het aan de vrijgevochten mentaliteit van de Amsterdammers? Alles wat moet, doen we niet is hier het credo. Dat dwarse.

Maar er moet iets te verzinnen zijn waardoor zelfs jonge Amsterdammers weer licht op de fiets voeren. Dat moet dan wel zegmaar übercool zijn, uitdagend, op het randje. Iets wat net gedoogd wordt.

Want of je nou houdt van die stad of niet, Amsterdam heeft als hoofdstad van het land en creatief broeinest een voorbeeldfunctie. Als Amsterdammers weer gaan fietsen met verlichting dan volgt de rest van het land vanzelf.

Fietslichtjes laten aanbieden door de horeca, dat gaat niet werken. Bestel je een cola light, krijg je een glaasje prik met een fietslampje erbij. Amsterdamse humor. Nee, ik zoek het dan liever in een oplossing die aansluit bij een andere Amsterdamse eigenschap: overdrijven. Liefst in combinatie met ludiek afzeiken van het gezag. Ik zeg: de lichtfiets!

Oh, het gezag wil dat wij onze fietsen verlichten? Nou dat kenne se kraigon dann. Een volledig verlichte fiets: verlicht frame, verlicht stuur en verlichte banden... Zelfs de bel is verlicht. Een hip ding.

Moet ie alleen niet gestolen worden. Maar dat is een ander stadsprobleem. Bedenkt ú daarvoor even een oplossing?